De Hoge Raad heeft op 24 december 2021 een arrest gewezen waarin hij de prejudiciële vragen die waren gesteld over huurkortingen in COVID tijd heeft beantwoord.

De Hoge Raad oordeelt dat de door de overheid opgelegde sluiting van de horeca en andere bedrijfsruimten als gevolg van de coronapandemie geen gebrek is in het gehuurde als bedoeld in art. 7:204 lid 2 BW. Huurprijsvermindering kan wel onder omstandigheden worden gevorderd op grond van gewijzigde omstandigheden (artikel 658 BW) indien:

1. De huurovereenkomst is gesloten vóór 15 maart 2020; en

2. De huurder voor zijn omzet afhankelijk is van de komst van publiek; en

3. De huurder als gevolg van de overheidsmaatregelen in verband met de coronapandemie de door hem gehuurde bedrijfsruimte niet of slechts in geringe mate kan exploiteren.

Voor ná 15 maart 2020 gesloten overeenkomsten dient dit van geval tot geval te worden beoordeeld: maar de kans is dan natuurlijk aanwezig dat COVID en de mogelijke gevolgen daarvan geen onvoorziene omstandigheid meer zijn. 

In de uitspraak geeft de Hoge Raad ook een model voor de berekening van de huurprijsvermindering. Uitgangspunt bij dit model is dat zowel huurder als verhuurder ieder 50% van het nadeel als gevolg van de coronapandemie dragen. In beginsel wordt de TVL in mindering gebracht op de huurprijsvermindering.

Vragen over dit onderwerp? Neem gerust contact met ons op! Wij kijken graag met u naar de mogelijkheden naar aanleiding van dit arrest.

Vindplaats: ECLI:NL:HR:2021:1974

Categories:

Tags:

Comments are closed