Hieronder zal ik een uitspraak van de Hoge Raad bespreken die gaat over het volgende.
Een man en een vrouw hadden een relatie met elkaar. Zij woonden samen. Eind augustus 2007 is de relatie beëindigd. In de periode van samenleving hebben partijen huwelijkse voorwaarden opgesteld. Van een huwelijk is het echter nooit gekomen.
Wel hebben ze een samenlevingsovereenkomst gesloten. In die samenlevingsovereenkomst is opgenomen dat als partijen uit elkaar gaan, ze met elkaar zullen afrekenen net alsof ze in gemeenschap van goederen waren gehuwd.
Dat betekent dat alles wat er is op het moment van verbreking van de samenwoning bij helfte over partijen verdeeld dient te worden.
Toen partijen uit elkaar gingen, beriep partner A zich op deze samenlevingsovereenkomst. Hij gaf aan dat hij recht had op de helft. U begrijpt wel partner B was degene die er financieel het beste bijzat.
Bij het einde van de relatie bleek echter dat partner A een relatie had met een ander. Die relatie had partner A ook al gehad voor het moment dat partijen de samenlevingsovereenkomst hadden gesloten, maar dus wel tijdens de samenleving. De partner had er dus een relatie op “na” gehouden. Dat was bij partner B ook bekend. Partijen hebben voor het sluiten van de overeenkomst uitgebreid gesproken over de ontrouw van partner A. Partner B ging ervan uit dat de relatie tussen partner A en die ander definitief beëindigd was. Dat was alleen niet het geval. Partner A had op de dag van het sluiten van de samenlevingsovereenkomst, de relatie met die derde hervat. Partner B stelde dan ook dat zij de samenlevingsovereenkomst onder invloed van dwaling was aangegaan. Wanneer er sprake is van dwaling kan je een overeenkomst vernietigen. Dat wilde partner B dus. Partner B gaf aan dat partner A haar had moeten vertellen over het feit dat hij de relatie met de derde weer was gestart. Wanneer zij dat had geweten, was ze de samenlevingsovereenkomst niet aangegaan, althans niet onder deze voorwaarden.
Het hof gaf partner B gelijk.
Partner A ging in cassatie. Hoe dacht de Hoge Raad erover?
De Hoge Raad stelt dat bij een affectieve relatie partijen in beginsel vrij zijn om te bepalen in hoeverre ze hoogst persoonlijke informatie, waaronder informatie over het gevoels- en liefdesleven, delen met de partner. Wanneer echter juist die informatie van belang is voor het oordeel of die overeenkomst al dan niet wordt aangegaan, dient die partner die informatie wel te delen. Doet hij dat niet, dan loopt hij het risico dat de overeenkomst vernietigd wordt op grond van dwaling. Dat is het geval wanneer het informatie betreft waarvan de partner moet weten dat die informatie essentieel is voor de beslissing van de andere partner, ondanks het hoogst persoonlijke karakter van die informatie.
De Hoge Raad laat de uitspraak van het hof dan ook in stand.
Partner A had dan wel een nieuwe partner, maar kwam er verder bekaaid vanaf!
Comments are closed